[redactioneel: Onderstaande recensie verscheen in Ecclesia, 14 augustus 2023, pp.134-136]

Blaise Pascal (1623-1662) is zonder meer een van de meest uitzonderlijke, briljante en blijvend lezenswaardige denkers uit de geschiedenis van de christelijke traditie. Het is dan ook met recht en reden dat er dit jaar, zijn vierhonderdste geboortejaar, enige aandacht aan zijn werk en persoon is besteed, en het is een gelukkige gedachte van Parrhesia geweest om in dit gedenkjaar het proefschrift opnieuw uit te geven dat dr. W. Aalders in 1941 over hem heeft geschreven. Deze heruitgave is verzorgd door G.H.A. (Gerard) Versluis en van een uitvoerige en verhelderende inleiding voorzien door ds. H. Klink.

Het antwoord op de vraag waarom Pascal zo uitzonderlijk is geweest en waarom hij nog altijd zo lezenswaardig is, komen we op het spoor wanneer we ons realiseren dat hij van het christelijk geloof getuigde in een tijd van omslag en kanteling, toen de Europese cultuur een afslag koos die een afscheid van het christelijk verleden betekende en die het begin was van een lange weg aan het einde waarvan wij nu zelf staan. Over die revolutie in Europa zoals die zich in de zestiende en zeventiende eeuw voltrok, zijn vele boeken geschreven, en de geschiedenis ervan is veelzijdig en complex. Maar voor Pascal was duidelijk wat de essentie van deze revolutie was.

Om die essentie toe te lichten, maakte hij gebruik van het onderscheid tussen de drie ordes, de drie domeinen van het leven. De eerste is de orde van deze wereld, waarin de menselijke begeerte, het verlangen naar macht en genot, het vlees en de politiek domineren. De tweede is de orde van de geest, van het denken, van geleerdheid en wetenschap en filosofie. De derde is de orde van de liefde, van de zelfopoffering en dienstbaarheid, van het geloof en de kerk.

In het verleden, zo maakt Pascal in zijn tijd duidelijk, vormden de tweede en derde orde een bondgenootschap. Denken en geloven, de rede en het hart, waren in de christelijke cultuur van de Middeleeuwen een gelukkig huwelijk aangegaan, en tezamen vormden zij een correctie op het door de zonde en de begeerte gedomineerde leven in de wereld. Universiteit en kathedraal hadden in hun magistrale synthese van filosofie en theologie een visie op het menselijk (samen)leven ontwikkeld die het leven op aarde in heilzame banen moest leiden. Filosofie en theologie vormden een correctie, een curatief tegenover het leven in de wereld.

Bij het aanbreken van de nieuwe tijd, het geboorteuur van het moderne Europa, is de verhouding tussen deze drie ordes volgens Pascal radicaal anders geworden. Filosofie en wetenschap hebben zich tijdens de wetenschappelijke revolutie van theologie en kerk geëmancipeerd. Wat kerk en theologie over het universum hadden gezegd, bleek niet te kloppen. Niet de zon draaide om de aarde, als centrum van het heelal, maar de aarde bevond zich in een duistere en stille uithoek van het heelal en draaide om de zon. Dat oude wereldbeeld was gebaseerd op oude teksten, en nu bleek dus dat de mens om vooruitgang in zijn kennis te boeken, zich niet op klassieke bronnen maar op zijn eigen waarneming en eigen doorgronden moest baseren. Experimenten, observatie, rationele ordening, niet boeken, traditie en autoriteit vormden de basis van het nieuwe weten.

De kerk maakte vervolgens twee fouten, aldus Pascal. Zij verwierp en veroordeelde, in de eerste plaats, de resultaten van de moderne wetenschap en om het verloren terrein te herwinnen en de beginnende secularisatie een halt toe te roepen, paste zij zich, in de tweede plaats, aan de wereld aan. De wereld verdroeg niet langer de strenge morele eisen die kerk en geloof aan het leven stelden, en daar moest de kerk zich naar schikken door haar ethische standaarden bij te stellen. De nieuwe orde van de Jezuïeten nam in deze agenda het voortouw.

Pascal stelde daar tegenover dat de wetenschappelijke rede haar grenzen en beperktheid moest erkennen. Pascal was zelf een vooraanstaand wetenschapper, als wiskundige, natuurkunde en als ingenieur, uitvinder van de rekenmachine. Hij had dus niets tegen wetenschapsbeoefening, ook niet na zijn bekering. Maar hij was wel van mening dat ons verstand de oneindigheden van het universum om ons heen en van het leven in de kleinste eenheden nooit geheel zou kunnen doorgronden, en dat de wetenschap dus niet moest denken dat het over alles een beslissend en laatste woord kon spreken. Ons leven blijft omringd door geheimenissen die wij met ons verstand nooit helemaal zullen kunnen begrijpen en verklaren. Naast de rede (la raison) was er het hart (la coeur) als bron van kennis. Het hart draagt in zich de herinnering aan een natuurlijk, oorspronkelijk licht, dat ons niet alleen de verzwegen veronderstellingen van ons kennen doet weten, maar ook het terrein is van onze ontvankelijkheid voor het hogere en bovennatuurlijke, voor de ondoorgrondelijke oorsprong van het leven, voor onze schepping, voor onze afval van onze oorsprong, voor gehoorzaamheid en overgave, geloof en liefde.

Zoals de kerk de wetenschap op haar grenzen moest wijzen, zo moest zij tegenover de wereld de dingen bij hun naam blijven noemen. Zonder het geloof is de mens een onverklaarbaar wezen. Enerzijds huist er een diep verlangen in zijn ziel, anderzijds verliest hij zich in het najagen van zijn begeerten, als een soort substituut voor het voorwerp van dat verlangen, een substituut dat altijd weer teleurstelt en ons leeg en gedesillusioneerd achterlaat. Dát is wat de kerk tegenover de wereld moet uitdragen: onze goede schepping, onze diepe val, het heil in Christus, die de oneindige kloof tussen God en mens heeft overbrugd. Geen aanpassing dus van de christelijke boodschap, maar een verkondiging daarvan met de scherpte die Augustinus daaraan had meegegeven.

Pascal geloofde niet meer in een christelijk-politieke ordening van het leven in deze wereld. Wel wees hij de machthebbers dezer wereld op hun nietigheid en spoorde hij hen aan niet zichzelf en hun veelal opgeblazen ego maar het algemeen van de aan hun bestuur toevertrouwde burgers te dienen. En hij vroeg hen om daarnaast oog te hebben voor het fundament van deugd en cultuur dat een samenleving behoort te schragen. De bestuurder/politicus die daarover meer wenste te weten, diende zich volgens het advies van Pascal bij de kerk te vervoegen.

Op grond  van het bovenstaande - hoe kort en oppervlakkig een en ander hier ook is geschetst - kan al duidelijk worden dat Pascal met zijn boodschap een oorspronkelijke en belangrijke stem in de geschiedenis van de christelijke kerk is geweest en mede daarom ook altijd gehoor heeft gevonden. Hij heeft een uitnemender weg gewezen in het conflict tussen wereld, wetenschap en kerk. De eeuwen door heeft Pascal dan ook veel lezers getrokken. Ook in Nederland. Dat komt onder andere omdat aanhangers van de beweging waarvan ook Pascal deel uitmaakte - het Jansenisme, volgelingen van bisschop Jansenius, auteur van een belangrijk werk over kerkvader Augustinus - begin achttiende eeuw de vervolgingen in Frankrijk ontvluchtten en onder meer naar Nederland uitweken. Zij namen op hun vlucht hun boeken en handschriften mee, en zo is het te verklaren dat belangrijke teksten van en over Pascal in Nederland worden bewaard of daar voor het eerst zijn gepubliceerd: zijn beroemde Memoriaal (het verslag van zijn bekeringservaring), de levensbeschrijving door zijn zuster Gilberte, en het handschrift van zijn Samenvatting van het leven van Jezus Christus.

Het zal ook niemand verwonderen dat vooral mensen uit de kringen van het Reveil zich tot Pascal aangetrokken voelden: net als hij waren ook zij immers bezet met de vraag hoe het christelijk geloof in de moderne wereld kan worden bewaard en overgedragen. Groen van Prinsterer bijvoorbeeld, maakte tijdens een bezoek aan Parijs een uitstapje om het graf van Pascal te bezoeken. Alexandre Vinet publiceerde een heel boek met studies over Pascal, de ethisch-irenische predikant A.W. Bronsveld vertaalde Pascals polemiek met de Jezuïeten in het Nederlands, en theologen uit diezelfde traditie als J.A. Cramer en Isaäc van Dijk publiceerden nog altijd lezenswaardige studies over Pascal.

Maarten van Rhijn (1888-1966), hoogleraar theologie in Utrecht, auteur van studies over Wessel Gansfort, Luther en Kierkegaard, stond ook in deze traditie, en toen zijn student Willem Aalders (1909-2005), op zoek naar een onderwerp voor zijn dissertatie, in diens boekenrij mocht grasduinen, was het geen wonder dat deze op het werk van Pascal stuitte en er als het ware meteen door gegrepen was. Hij besloot zijn proefschrift over Pascal als 'apologetisch prediker' te schrijven, en promoveerde daar in 1941 aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht op.

Aalders noemde Pascal zijn 'oude vriend', en is zich zijn gehele leven met Pascal blijven bezighouden. Daarbij veranderde wel zijn interpretatie van Pascal. Als jong theoloog plaatste hij Pascal in de discussie tussen de dialectische theologen Karl Barth en Emile Brunner. Die discussie liep over de vraag of er in de mens een aanknopingspunt voor de christelijke boodschap was, een vraag die Brunner bevestigend en die Barth met een scherp 'nee!' beantwoordde. Voor de positie van Barth leek men zich op Pascal te kunnen beroepen, maar Aalders stelde toen al vast dat Pascal, veel meer dan Barth, oog had voor het nieuwe leven dat in het hart van de gelovige concreet gestalte krijgt. Naarmate de jaren vorderden heeft Aalders steeds meer oog gekregen voor het belang van deze 'filosofie van het hart'. In zijn inleiding op de heruitgave van Aalders' proefschrift is ds. Klink nauwkeurig nagegaan waar Aalders zijn oude vriend later nog ter sprake heeft gebracht, en hij concludeert dat Aalders altijd 'een trouw discipel van Pascal' is gebleven.

Niet alleen vanwege deze inleiding over Aalders en Pascal is deze heruitgave zeer waardevol. Het boek van Aalders, alhoewel al meer dan tachtig jaar oud (!), biedt nog altijd een van de beste inleidingen op het denken van Pascal in het Nederlandse taalgebied. Antiquarisch is het boek zeldzaam en duur. (Op het moment dat ik dit schrijf, wordt er op boekwinkeltjes.nl welgeteld één exemplaar aangeboden, en daarvoor dient men €100 neer te leggen). En ook deze uitgave is, net als de heruitgave van Aalders' boek De Kerk het hart van de wereldgeschiedenis, met filologische acribie verzorgd door Gerard Versluis. Dat betekent dat de tekst licht gemoderniseerd is om de toegankelijkheid te vergroten, dat citaten in een vreemde taal zijn vertaald, en dat in voetnoten aanvullende toelichtingen worden verstrekt. Zo hoort het.

Deze heruitgave is een grote aanwinst, voor onze kennis van de apologetiek van Pascal en van de theologische positie en ontwikkeling van dr. W. Aalders. Een nadere aanbeveling lijkt mij in Ecclesia overbodig.

B.J. Spruyt, Gouda